Preek van ds. J.W.Tunderman
over 1 Cor. 15:20-28

Gehouden te Helpman
op 30-04-1939

103 : 11
17 : 3a

Schriftlezing

Efeze 6:10-20

10 Verder, mijn broeders, word gesterkt in de Heere en in de sterkte van Zijn macht.
11 Bekleed u met de hele wapenrusting van God, opdat u stand kunt houden tegen de listige verleidingen van de duivel.
12 Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis van dit tijdperk, tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten.
13 Neem daarom de hele wapenrusting van God aan, opdat u weerstand kunt bieden op de dag van het kwaad, en na alles gedaan te hebben, stand kunt houden.
14 Houd dan stand, uw middel omgord met de waarheid, en bekleed met het borstharnas van de gerechtigheid,
15 en de voeten geschoeid met bereidheid van het Evangelie van de vrede.
16 Neem bovenal het schild van het geloof op, waarmee u alle vurige pijlen van de boze zult kunnen uitblussen.
17 En neem de helm van de zaligheid en het zwaard van de Geest, dat is Gods Woord,
18 terwijl u bij elke gelegenheid met alle gebed en smeking bidt in de Geest en daarin waakzaam bent met alle volharding en smeking voor alle heiligen.
19 Bid ook voor mij, opdat mij het woord gegeven wordt bij het openen van mijn mond, om met vrijmoedigheid het geheimenis van het Evangelie bekend te maken,
20 waarvan ik een gezant ben in ketenen, opdat ik daarin vrijmoedig mag spreken, zoals ik moet spreken. (Herziene Statenvertaling, 2010)

110: 1,2 en 5
89: 12
24: 4

Tekst: 1 Kor. 15 : 20-28

20 Maar nu, Christus ís opgewekt uit de doden en is de Eersteling geworden van hen die ontslapen zijn.
21 Want omdat de dood er is door een mens, is ook de opstanding van de doden er door een Mens.
22 Want zoals allen in Adam sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden.
23 Ieder echter in zijn eigen orde: Christus als Eersteling, daarna wie van Christus zijn, bij Zijn komst.
24 Daarna komt het einde, wanneer Hij het koningschap aan God en de Vader heeft overgegeven, wanneer Hij alle heerschappij en alle macht en kracht heeft tenietgedaan.
25 Want Hij moet Koning zijn, totdat Hij alle vijanden onder Zijn voeten heeft gelegd.
26 De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood.
27 Immers, alle dingen heeft Hij aan Zijn voeten onderworpen. Wanneer Hij echter zegt dat aan Hem alle dingen onderworpen zijn, is het duidelijk dat Hij Die Zelf alles aan Hem onderworpen heeft, hiervan is uitgezonderd.
28 En wanneer alle dingen aan Hem onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf Zich onderwerpen aan Hem Die alle dingen aan Hem onderworpen heeft, opdat God alles in allen zal zijn. (Herziene Statenvertaling, 2010)



Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Het lijden van onze Heere Jezus Christus neemt in de jaarlijkse prediking een brede plaats in. Naar gewoonte wordt ons dat lijden zeven weken lang verkondigd. Wanneer Christus' lijden gepredikt wordt naar de Schriften, dan zien wij Christus in Zijn lijden worstelen naar de overwinning.

Maar we zouden een scheve voorstelling van Zijn Middelaarswerk hebben, wanneer we meenden, dat die overwinning zelf in enkele Paaspreken kon worden afgedaan. Iedere prediking is een prediking, dat Christus overwonnen heeft. Maar in de weken na Pasen moet dit toch wel de bijzondere inhoud van de prediking zijn.

Daarom willen wij in de komende weken luisteren naar het opstandingsevangelie uit 1 Kor. 15. Het doorlopende thema in dit hoofdstuk is de kracht, die de opstanding van Jezus Christus heeft in het leven van Zijn gemeente, het uitstralen van dat licht over ons hele bestaan, zodat wij nu leven in de gemeenschap van Zijn opstanding.

In de verkondiging van het Paasevangelie heeft de gemeente weer beleden, dat de overwinning is behaald en dat Christus de machten van zonde en dood heeft overwonnen en dat nu de opgestane Christus gestalte krijgt in het leven van de Zijnen.

Dat schijnt soms wel een slag in de lucht. Want wat zien we daar nu van? Wij zien om ons heen de werking van de zonde, ook in het leven der gelovigen. Wij zien de macht van de dood, de heerschappij van de vijand, de nederlagen van de gelovige, de strijd, de worsteling.

En ach, zagen we maar steeds de strijd en de worsteling, maar we zien vaak voor onze ogen een vermoeid en mat christendom, een wegzinken van de gelovigen in een grauwe gelijkheid van het leven, de schaduwen, de donkerheden, de zonden en de ongerechtigheden, die alle mensen eigen zijn.

Eeuw na eeuw gaat voorbij, zonder dat de kracht van de opstanding zichtbaar is voor alle mensen. Wij kunnen onze zwakheid en onze ellende niet verbloemen. En trachten we dat te bedekken, dan gluurt het door onze ogen heen. En de dood gaat voort om de hand te leggen op de een na de ander. De overwinning mag zijn behaald, maar dit staat toch vast: ze is nog niet zichtbaar geworden in de wereld.

Als Christus dan is opgestaan, waarom leven we dan nog op aarde zonder Hem? Waarom is Hij dan niet bij ons, zoals Hij eenmaal bij Zijn Apostelen was? Waarom zijn er dan nog die zonden en die zwakheden, die duizend dingen, waarin wij gelijk zijn aan alle andere mensen? Waarom is er dan nog die strijd en die nood? En waarom moeten wij dan nog sterven en gaat ieder van ons eenmaal de weg van alle mensen? Waarom moeten we dan nog in het graf?

Wij hebben het allen daar wel eens moeilijk mee. Wat is toch de zin van die eeuwen die voorbijgaan, die eeuwen, waarin de gemeente wel belijdt, dat de overwinning is behaald, maar toch die overwinning niet zichtbaar is voor het oog van alle mensen?

Ik bedien u het Woord van God van

het volkomen zichtbaar worden van de overwinning in de weg van onderwerping aan God

en ik spreek u daarbij

1. eerst van de zekerheid van dat zichtbaar-worden
2. dan van de onderwerping van alle machten aan Christus en
3. ten slotte van de onderwerping van de Zoon aan de Vader.

1. Wij horen dus eerst van de zekerheid van dat zichtbaar-worden. In Korinthe werd door velen de opstanding van de doden geloochend. De Korinthische christenen waren Grieken van afkomst. Ze waren opgevoed bij resten van de oude Griekse wijsbegeerte. De kijk die de meeste Grieken in die dagen hadden, was vertroebeld.

Het leven vertoonde geen strakke stijl. Allerlei gedachten en leerstelsels waren door elkaar gemengd. En die verwrongen complexen waren ingedragen in datgene wat men in die dagen algemene ontwikkeling noemde. Maar ondanks die samenvloeiing van alle stromingen in één bedding, was de grondgedachte van de Griekse geest toch gehandhaafd: de stof was minderwaardig. Daarom was de gedachte aan opstanding van de doden voor de Grieken eenvoudig een dwaasheid. Niet dat dit voor hun gedachten een te groot wonder zou zijn, maar omdat opstanding van de doden voor Griekse harten helemaal niet begerenswaardig was.

De stof stond immers vijandig tegenover de geest, zodat de geest er op uit moest zijn zo spoedig mogelijk de kerker van de stof te ontvluchten. En wie zou dan nog naar deze gevangenis terugverlangen? Daarom ondervond het Evangelie telkens spot van de zijde van de Grieken. De boodschap van de opstanding was in hun ogen maar een platte Oosterse religie, veel te plat voor verfijnde Griekse smaak. Daarom beginnen ze ook op de Areopagus te spotten toen ze van de opstanding van de doden hoorden.

Paulus had in Korinthe de boodschap van Jezus Christus verkondigd. Hij had niet gesproken van een eeuwige tegenstelling tussen de stof en de geest. Hij had verkondigd dat heel de wereld, dus ook de geest, verdoemelijk was voor God. En hij had gepredikt, dat wij niet verlost moeten worden uit de kerker van de materie, maar uit de slavernij van de zonden. Zo had hij de Korinthiërs de opstanding van Jezus Christus gepredikt als de overwinning van de dood door het leven. En zo had hij hun ook gesproken van de opstanding van de doden.

Paulus heeft nu uit Korinthe vernomen, dat er sommigen zijn, die de opstanding van de doden loochenden. Zij zeiden, dat er voor het lichaam geen hoop was. Deze mensen loochenden dus niet het voortbestaan van de ziel na de dood. Ze loochenden dat de hele mens weer hersteld zou worden. Ze zeiden dat alleen de geest van de mens uit de kerker van het lichaam zou worden vrijgemaakt om dan eeuwig zonder lichaam te blijven. Dit had zijn gevolgen in het leven van de Korintiërs. Als het lichaam dan toch voor het graf is bestemd en het geen waarde heeft voor God, dan komt het er niet op aan wat er dan vandaag met het lichaam gebeurt.

Zij zagen niet, dat Christus ook het lichaam verlossen kwam. En daarom zagen ze in het lichaam het onverloste, waarmee niet geleefd kon worden uit de volheid van de verlossing van Christus. Daarom keurden ze aan de ene kant het huwelijk als iets minderwaardigs, terwijl ze aan de andere kant in hoererij en ontucht geen zonde konden zien. Dit gaat altijd samen.

Omdat altijd samengaat: de beperking van de werking van Christus' verlossingskracht tot het leven van de ziel en het losbandig leven in de zonden van het dagelijks leven. Wie alleen maar oog heeft voor het in de hemel komen, die buigt niet voor de heerschappij van Gods genade over het hele leven. Dan is de ziel voor God, en het lichaam en de levenspraktijk en het geld en het hele verdere leven voor de duivel. Dan kan de vraag worden gesteld: wat betekent dan nog de opstanding van Jezus Christus?

Paulus stelt in het 15e hoofdstuk van zijn brief die vraag aan de Korintiërs: Wat betekent de opstanding van Jezus Christus voor het leven van de gelovigen op aarde? U begrijpt wel, dat in dit hoofdstuk de belijdenis van Christus' opstanding ver uit gaat boven een bestraffing van de Korintiërs om hun ongeloof en hun leven in de zonden.

Tot het laatste vers van dit hoofdstuk staat alles met de zonden en de dwaling van de Korintiërs in verband. Maar wat wij hier lezen springt ver buiten het raam van een bestraffing. De boodschap van de opstanding van Christus wordt hier neergezet midden in het leven van alle gelovigen, ook van diegenen, die voor de Korintische verachting van het lichaam werden bewaard.

Wij horen hier wat het leven van onze Middelaar Jezus Christus in Zijn heerlijkheid te betekenen heeft voor ons leven hier nog in deze tijdelijke vernedering. Wij horen hier hoe Zijn leven in ons geopenbaard wordt, in ons sterfelijk lichaam, in ons verderfelijk en ontsierde aardse bestaan, in onze strijd met de duizend zwakheden, waaronder wij bevangen zijn.

En dan springt hier de glorie van Christus Jezus in de kracht van Zijn opstanding omhoog als een fontein van het leven. Met die opstanding is alles beslist. Dat was Christus' overwinning over de zonde en de dood. Dat was Zijn eeuwige triomf aan het kruis bevochten en op de Paasmorgen behaald.

En vanuit die opstanding van Jezus Christus uit de doden zijn de draden nu gespannen over dat hele hoofdstuk. Want in die opstanding van Jezus Christus ligt verankerd de zekerheid, dat die overwinning nu zal zichtbaar worden in de verlossing van het hele leven.

En daarom wordt door Paulus in het eerste vers van onze tekst gewezen op het onverbreekbaar verband tussen Christus' opstanding en onze opstanding: Christus is opgewekt uit de doden en nu zullen wij allen in Christus levend gemaakt worden. De opstanding van Christus werd door de Korintiërs niet betwijfeld. Hoe zeggen dan sommigen onder u, dat er geen opstanding der doden is?

Christus is de Eersteling. Van iedere oogst werden de eerstelingen in de tempel gebracht. In de eerstelingen lag de belofte van de hele oogst. Zo is Christus' opstanding een belofte van de opstanding van allen, die in Hem ontslapen zijn.

Die oogst ligt vast in die Eersteling Christus. Zijn opstanding is een zeker pand van onze zalige opstanding. Want zoals zij allen in Adam sterven, zo zullen zij (dat zijn de gelovigen) ook allen in Christus levend gemaakt worden. Maar een ieder in zijn orde (dat wil zeggen: op zijn beurt): de Eersteling Christus, daarna die van Christus zijn in Zijn toekomst.

Het is niet de bedoeling van de tekst alleen te spreken van de opstanding van Christus en van de opstanding van de Zijnen in het laatst van de dagen. Al wat in 1 Kor. 15 geschreven staat, heeft tegelijk betrekking op het leven van de gelovigen in de tijd.

Het komt er met het aardse leven niet zo nauw op aan, zeiden de Korinthiërs, onze ziel wordt wel gered. Maar dan horen wij, dat de kracht van de opstanding van Jezus Christus zal zichtbaar worden, totdat God zal zijn alles in allen, zoals we in het 28e vers lezen. En dat God zal zijn alles in allen heeft niet betrekking op een ziel alleen, maar Christus' overwinning zal zichtbaar worden in de wereld die God gemaakt heeft, in deze zichtbare wereld.

Daarom is alles wat we hebben ook bestemd om opgenomen te worden in de volkomen levensgemeenschap met God. Dit lichaam is bestemd voor de hemelse heerlijkheid. Daar zal eenmaal weer de volle glorie Gods uit stralen. En daarom moet het nu reeds geheel vervuld worden van Gods genade, opdat in de gemeenschap van Gods volk God zij a 1 1 e s in allen.

Dit was de zonde in Korinte, dat ze niet geloofden de alles-vervullende kracht van de opstanding van Jezus Christus. Ze zagen zichzelf er niet van vervuld en verzwolgen. En daarom was er zo'n groot stuk in hun leven, dat ze God onthielden. Ze leefden in ontucht en ze aten van de afgodenoffers. Ze meenden in het dagelijks leven vrij te zijn van Gods genade.

Maar als er een stuk in ons leven is, waar geen ruimte is voor de openbaring van Christus' opstandingskracht, dan wordt die ruimte ingenomen door andere machten. Het is onmogelijk, dat er iets in ons leven zo maar in zichzelf is afgesloten. U hebt in iedere hoek van uw leven contact: als het niet met God is dan met de duivel. U hebt altijd contact. U hebt altijd aansluiting en u loopt altijd mee.

Indien u niet de Heere achterna wandelt, dan loopt u achter de machten van de duisternis aan. En er is geen handbreedte vrij gelaten tussen dat een en dat ander, geen handbreedte, waar u volkomen u zelf kunt zijn zonder aansluiting aan dit of dat. Wat niet vervuld is door de Geest van Christus, wat niet staat in de glorie van Zijn heerlijkheid, dat is in de greep van de vijand.

Zo horen wij de boodschap van Christus' opstanding. Hij heeft overwonnen. En wij hebben de zekerheid, dat die overwinning zal zichtbaar worden, dat niet hier of daar een ziel verlost zal worden, maar dat Christus is opgestaan om het leven zelf te verlossen.

Zo zeker als Hij is opgestaan, zo zeker zullen wij allen, die in Hem geloven, opstaan in Zijn glorie. Wij leven in het geloof, dat Zijn heerlijkheid zal zichtbaar worden, totdat God alles zal zijn in allen.

Maar we stoten elke dag op die machten van de zonde en van de dood, omdat nog niet alles vervuld is van de gemeenschap met God, omdat daar nog is een rijk van de duisternis, dat telkens opdringt in het leven, ook in het leven van de gelovigen, zodat iedere ruimte in ons leven, die niet vervuld wordt door de verlossende kracht van de genade, vervuld wordt van demonische machten.

En nu kan de overwinning van Christus niet volkomen zijn en niet zichtbaar worden in het leven, indien Christus deze macht niet aan Zich onderwerpt.


2. En zo horen we dan in de tweede plaats van de onderwerping van alle machten aan de Christus. Paulus zegt, dat de opstanding van Christus zal zichtbaar worden in de opstanding van de Zijnen. En dan zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en de Vader zal overgegeven hebben. Maar dan moet Hij eerst te niet doen alle heerschappij en alle macht en kracht. Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben.

Aan Christus moeten alle menselijke machten onderworpen worden: de overheden en de volkeren en al wat in de volkeren leeft en zich beweegt, het hele leven in al zijn dimensies. Maar hier gaat het om de machten van de vijand. Ik denk hier aan Efeze 6. Wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers van deze wereld, van de duisternis van deze eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht.

Wanneer hier van overheden gesproken wordt, dan moet niet gedacht worden aan de overheden van de volkeren. Tegen hen hebben wij de strijd niet. Wij hebben immers de strijd niet tegen vlees en bloed. En de Schrift zegt telkens dat we de overheden moeten gehoorzaam zijn.

Deze overheden en deze machten zijn de geestelijke duivelse machten van de duisternis. Het zijn de geestelijke boosheden in de lucht. De Satan is uit de hemel geworpen en nu vervult hij de aarde, zodat als het ware de lucht om ons heen vol is van de geestelijke boosheden.

Dat is de macht, die zich stelt tegenover de Christus. Dat is de demonische macht, de bovenmenselijke macht van de Satan. U moet hier dus niet aan mensen denken. Maar die bovenmenselijke macht van de Satan, die neemt telkens vlees en bloed aan en dan wordt het demonische zichtbaar in de mensenwereld, dan dringt het zich op in het leven, dan omringt het ons van alle kant.

En daarom hebben wij er de strijd tegen. Niet een strijd die in het onzichtbare en onmerkbare verloopt, niet in een verborgen strijd in het hart. Maar wij hebben de strijd tegen deze bovenmenselijke en onzichtbaar-geestelijke boosheden hier in deze zichtbare wereld, in het werkelijke leven.

De demonische macht vaart in de mensen en in de machten van deze aarde, hij maakt zich meester van de dingen. Hij leert de mensen de dingen afgesloten in zichzelf te zien, maar dan juist kan hij juichen want dan hebben ze aansluiting bij hem, dan hebben ze contact met de duivel.

Want al wat niet vervuld is met de werking van Gods genade, dat ligt open en onbeschermd voor de werking van de Satan. De hele wereld heeft vandaag contact met de geestelijke boosheden in de lucht, juist omdat ze de dingen hebben afgesloten in zichzelf juist omdat ze de ruimte van het leven beperken tot deze tijdelijke wereld.

En daarom hebben we telkens de strijd tegen de geestelijke boosheden in de lucht, zoals die zichtbaar en tastbaar en hoorbaar worden in vlees en bloed, in beginselen van mensen, in menselijke motieven en gedachten, in menselijke arbeid en opbouw, in de staat en het volkerenleven, in het sociale leven en in de theorieën over huwelijk en gezinsleven. De Satan is telkens weer vlees en bloed.

En nu zal Christus' overwinning zichtbaar worden in de volkomen onderwerping van al die machten aan Christus. Want Hij doet in een wereld, waarin de satanische machten vlees en bloed aannemen en invaren in menselijke gedachten en beginselen, Zijn Koninkrijk komen door de werking van Zijn Geest.

Daarin openbaart Hij Zijn macht als Middelaar. Christus had na Zijn opstanding met één handbeweging al Zijn vijanden kunnen neerwerpen. Want Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Maar Christus is onze Middelaar geworden daarin, dat Hij zelf vlees en bloed aannam uit de maagd Maria en daardoor inging in de geschiedenis van ons geslacht.

Zo zal Hij nu overwinnen, staande in de gemeenschap van de mensen. Zo, niet anders. Als Mens zal Hij alle machten neerwerpen. En daarom slaat Hij de Satan niet weg met een wenk van Zijn hand, maar laat Hij na de opstanding de gewone geschiedenis van de wereld voortgaan om dan in die voortgaande geschiedenis te triomferen over de bovenmenselijke macht der demonen, die vlees en bloed wordt in de mensen.

En zo openbaart Hij Zijn macht als Middelaar in het leven van de Zijnen. Wij staan hier in deze geschiedenis. Aan ons is niet zichtbaar dat Christus overwonnen heeft. Wij hebben moeite en verdriet. We zijn aan de dood onderworpen. We zijn zwak en zondig. Maar zo als zwakke mensen staande in die worsteling met bovenmenselijke machten van de duisternis schenkt Hij door Zijn Geest ons de aansluiting aan de Vader en vervult Hij ons hele leven met de volheid van Zijn genade.

En dan overwint Hij midden in het leven. Hij tovert niet met ons en Hij legt ons niet een stralenkrans om de slapen. Zijn opstanding en Zijn overwinning is niet zichtbaar. Maar in het geloof hebben wij contact met Hem, sluit ons leven zich bij Hem aan en wordt het vervuld door de gemeenschap van Zijn genade, zodat wij hier in het geloof God zien en God in Zijn volk alles wordt in allen.

Dat geloof wordt zwaar bestreden. Christus' overwinning is niet zichtbaar in ons, maar de Satan neemt vlees en bloed aan in de mensen en het demonische wordt telkens zichtbaar in de mensenmachten om ons heen. Daarom struikelen we ook telkens in die zwakheden. God is nog niet alles in allen. En al wat we hebben is van Zijn genade nog niet vervuld. En daarom staan we telkens zo ongelovig. God moet dan voor onze ziel zorgen, maar wij laten Hem buiten ons aardse leven. En dan is ons aardse leven een prooi van de bovenmenselijke boosheden in de lucht, en dan wordt Christus' overwinning door de Satan zelfs betwist in de harten van de Zijnen. Maar Christus zal als Koning heersen, totdat Hij al die machten aan Zijn voeten zal onderworpen hebben.

Nu onderwerpt Hij ze door Zijn Geest in het leven van de Zijnen, zodat Hij het demonische uitdrijft door de kracht van Zijn genade. En straks zal Hij ze volkomen onderwerpen, wanneer de bovenmenselijke boosheid vlees en bloed zal worden in de mens van zonde en Hij het Rijk van de Antichrist zal neerwerpen tegen de aarde.

Dan zal het einde zijn. En dan zal Zijn overwinning zichtbaar worden voor alle mensen en machten, zodat alle knie voor Hem zich buigen zal en iedere tong belijden, dat Hij is de Christus, die in Zijn Middelaarsmacht door Zijn Geest het leven zelf kwam terugwinnen voor Zijn Vader. Dan zal de overwinning van Christus volkomen zijn. Want dan is Hem alles onderworpen. En dan zal Hij het Koninkrijk aan de Vader overgeven. U, zal Hij zeggen, bent Mijn Vader en Mijn God, de Rotssteen van Mijn heil.

En omdat Hij zo in die onderwerping van alle machten alle dingen weer terug zal winnen voor Zijn Vader, daarom spreekt nu de Vader tot de Zoon:

'k Zal Hem ook stellen tot een eerstgeboren Zoon,
door al Zijn broeders t'eren.
Als Koning zal Hijzelf de koningen regeren,
Mijn goedertierenheid Zijn rijkstroon eeuwig stijven
en Mijn gemaakt verbond met Hem bestendig blijven.

Ps. 89 : 12


3. Wij horen ten slotte nog, dat dan de Zoon Zelf zal onderworpen worden aan de Vader.

Alle dingen worden aan Christus onderworpen. Alleen de Vader Zelf is uitgezonderd, zegt vers 27. De laatste vijand die te niet gedaan zal worden is de dood. Dat zal de laatste vijand zijn. Daarin zal openbaar worden, wat achter al die machten van de duisternis heeft gewerkt.

Het was de dood, die ze aandreef, het was de dood, die woelde in al die machten van de mensen, waarin de Satan vlees en bloed geworden was. De dood zal onderworpen worden. De dood heeft nu nog macht over ons. Niet de volle macht. De dood heeft niet de greep op ons. Maar we moeten allen sterven.

Dat zal straks zijn de volkomen zichtbaar-wording van Christus' overwinning: de dood zal in de hel geworpen worden. Dat zal zijn rijk zijn. Maar hij zal niet meer aanraken het leven dat uit Christus is. En als dan ook die laatste vijand zal zijn teniet gedaan, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden.

Dan zal Hij het Koninkrijk God en de Vader overgeven. Dit wil niet zeggen, dat Christus ophoudt de eeuwige Zoon van God te zijn en weer terugkeert in de Vader. Maar dit betekent wel, dat Hij Zijn macht als Middelaar aan de voeten van de Vader zal leggen. Die bijzondere macht, die Hem gegeven is om Zijn vijanden te onderwerpen, is dan niet meer nodig.

Hij zal de Zoon blijven, onze Heere Jezus Christus. Maar Hij zal niet meer zijn de Middelaar van de verzoening. Nu zien wij God alleen in het aangezicht van Jezus Christus en nu kan ik geen gemeenschap hebben met de Vader dan alleen door Hem. Maar dan zal God zijn alles in allen. Hier op aarde is God reeds alles in allen door het geloof in Christus. Wij geloven, dat Christus de heerschappij van de zonde en van de dood breken zal.

Maar daar zal de macht van de vijand te niet zijn gedaan. Daar zal de Christus wel eeuwig ons Hoofd zijn en zullen wij eeuwig met Hem leven, maar daar zal Hij toch uittreden uit die plaats, die Hem hier gegeven is. God is dan alles voor ons geworden, de Enige. Wij zeggen, dat ons christelijk leven en belijden Christocentrisch moet zijn d.i. Christus op de beheersende plaats. Dat is naar waarheid. Want wij hebben geen gemeenschap met God dan door Christus alleen.

Maar ons leven zal theocentrisch worden d.i. God Zelf zal ons volkomen beheersen. In het geloof in Christus is nu al ons leven door God beheerst. Het is in Christus reeds theocentrisch. Maar straks is de Christus voor onze ogen weg en dan zal God zijn alles in allen. Dan zal de ongebroken gemeenschap met God zijn hersteld, die eenmaal in het Paradijs door de mens werd gekend in dat leven voor het oog van God en in volle gemeenschap met Hem.

Dan zal God alles voor ons zijn. Dan zijn wij afgestorven van die zonde, dat we Hem telkens slechts zien in verbinding met een deel van ons leven. Dan zal ons hele leven vol zijn van Zijn gemeenschap en dan zal ook ons lichaam delen in de volle glorie van God en doorstraald worden van Zijn heerlijkheid, dan zullen wij als kinderen spelen voor Zijn troon in de wereld van Zijn rijk. En dan zullen onze gezichten blinken als de zon.

Dat is het volkomen zichtbaar worden van Christus' overwinning. Daarop staat Zijn macht als Middelaar gericht. Daarvoor is Hij nu bezig in de arbeid van Zijn heerlijkheid.

En nu begrijpt u de zonde van de Korintiërs, die ook onze boezemzonde is. Als dan ons hele bestaan, ook lichamelijk, bestemd is voor deze heerlijkheid van het volkomen verlicht worden door de heerlijkheid van God, wat bedroeven wij dan de Geest wanneer wij nu dit aardse bestaan onttrekken aan de doorwerking van Christus' overwinning in Zijn opstanding. Wat werpen we dan nog dit leven weg? En wat zullen we dan nog afsluiten in zichzelf?

Alle dingen moeten open naar God, opdat ons leven vandaag in het geloof reeds vervuld mag worden door de kracht van Christus' opstanding en opdat wij niets wegwerpen en van Zijn heerlijkheid losmaken, maar in het geloof grijpen naar de vrucht van Gods genade. Opdat wij het bewaren mogen voor de dag van de heerlijkheid. En dan zal Christus' overwinning eeuwig zichtbaar zijn in u en in de vrucht van uw leven.

Amen.